Manifest van de berm
Een eeuw kan je vatten in jaren, maar beter in wildgroei, boomhoogte, generaties overgedragen verhalen, bewogen zand. Tel alle ogen die naar je kijken op verschillende hoogte. Zoek de adem die je afsnijdt. Waak over iets dat kan ontkiemen.
Wij weven een ondergrond, een lanceringsbaan, een luchtdek, en toch is er weinig plaats voor ons over gelaten. Wij, overvliegende houtsnip, wespendief, tjiftjaf, ritselen boomtoppen tot nest. We spieden de grond af naar voedsel, maar niets waait uit zolang alles klemt. Het uitzicht toont asfaltwegen die moeizaam leiden naar stenen naast stenen, kleine raampjes met gordijnen voor. Wie zou daar willen wonen?
Wij, merel en roodborst, oefenen samen onze roepzang over een bos vol bomen dat nog stilte kent. Ons lied overstemt de auto’s niet. Wij, hazelworm en glimwormpje, speuren naar sporen, door slijk en geulen, hier lag ooit iets breekbaar zonder dat het brak. Kan dat nog?
Wij, bont zandoogje, paardenbijter, grijze stipspanner, ontmoeten elkaar ieder jaar opnieuw. Het blad van de grote maagdenpalm is groot genoeg om samen op uit te rusten. Onze pootjes tekenen levenslijnen op de bosgrond als mensenhanden. Waarom zou je een leven verbrijzelen, alleen omdat het op je vingertop past?
Ook wij, woelmuis en eekhoorn, verzamelden okkernoten van omgezaagde bomen. We dragen het zaad van exoten in onze vacht – krulwilg en hardbladige els, graven ze uit gekartelde voetstappen of vinden ze langs de spoorweg. Alles hier is de verlenging van jullie aanwezigheid. We houden ons stil als strook tussen eeuwige beweging. We vragen niet zoveel.
We willen verbinding maken met jullie. We willen de kampen van jullie kinderen bewaken, de rust in jullie tochten blazen, de groene longen in jullie lichaam zijn. We willen plaats om te leven en leven te geven.
Geen eeuw hield stand zonder ons, de dieren en planten, die jullie haast overzien.