De voeten van Cole Younger
Een dunne groene lijn liep door het landschap.
Een bladerachtig aangezette schaamstreek
die tussen de gebouwen woekerde
brak de blokken open.
Ze waren met drie.
Hij wist niet van hoedenmode in Sherwood Forest
en Shakespeare citeerde hij gebrekkig,
maar tussen zijn tenen legde hij op zondagochtend
spoorwegoverwegen, puntwissels, zachte en verharde beddingen.
Het stuk aan de luchthaven bijvoorbeeld
leek makkelijk in te nemen,
maar je steelt geen mobieltje,
je breekt niet in langs het tuinhek,
toch?
Ondertussen zijn voeten,
een blinkend stilleven
van modder en nat
- dat is wat een dier mij vertelt.
Er was hem gezegd dit spoor te volgen,
maar het begroef hem in modder en groen.
Geen postkoetsen, geen voorbijgangers
met zakken vol goud, geen
angstig rinkelende juwelen.
De voeten van Cole Younger waren misschien
nog te zacht voor dit landschap,
te klein, te onbeslist,
te groot voor het dons van de weg
en de wolken waarover ze liepen.
Waar ze heen wilden,
we wisten het niet,
we wilden het niet weten.
Toch trokken zij ons recht, de berm over.
Toch spoorden zij door slijk en geulen,
langs vossenpad, konijnenhol en dassenburcht,
langs bloesem, laatbloeier en katje.
Wolken werden hoog gras,
de rand van de vloer
een overtrokken horizon.
Gras ademde bomen.
De wind blies zachte raadsels.
Een bekend gezicht fluisterde:
Boomtop, boomtop, waar ben je?
Hij hoorde wielen denderen.
Nu moest er toch echt wel één komen?
Doorheen het gebladerte bewogen de uitlaatgassen
en ruiste een ballet van claxons, maar dit lied
werd door een woekerende duizendknoop bedekt.
Ergens tikte een tram.
Het gaat er niet om te sporen,
maar te ontsporen.
De voeten van Cole Younger
waren zacht en rozig
en blonken in de ochtendzon.
Ik kon ze mij herinneren
telkens ik het huis verliet.
Ze wezen me de weg
naar een weefsel van takken,
de beschutting van een houtwal,
naar het ongecontroleerde woekeren,
het nesten en het zoeken.
In de herinnering aan zijn voeten
herkende ik de mijne
en zo kreeg een lichaam vorm
en trok het zich op weg.
Ik vroeg nog aan zijn voeten
waar ze heen wilden. Ze wisten het niet.
Met zijn stok, ergens op de wandeling geraapt,
die hij heel de tijd strak voor zich uit hield,
zette hij wormen en kevers over
en wees hij naar spoorwegbilzen.
De rails lagen bloot op het landschap,
los op de stenige berm.
De vogels weerstonden ze niet.
Het fluitekruid weerstond ze niet.
Zijn voeten weerstonden ze niet.