
De stem van den berm
Mijn hart klopt overal.
Van straatkant tot straatkant gons ik
ondergronds. Stille trom, denderende trein.
Leg je oor te luister, hoor gebrom
en gefluister in mijn meanderende lijf.
Mijn hart klopt niet
op één plek alleen. Ik ben veelkernig,
ontsta meervoudig, vertak aan elke bocht,
ontpop op elke verhoging, bloei in elke verzakking, gedij
in elke ronding van de weg.
Je kan mijn rug op,
ik zal het weten.
Verstop je in mijn oksel en ik voel je woelen.
Hang in mijn haren, ik ken je gewieg.
Ik ben veelhuidig, veelvingerig, alomvoelend.
Ik ben rivier van groen.
Ik ben brug, pad en wegrand,
diepgeworteld lichaam van klei.
Zie mijn flanken glooien als algenvelden,
gemeenschappen van planten in mijn zij.
Ik ben de stam
en de steen, de tak, knop en blad.
Ik ben grond en gruis, vocht der aarde,
sapstroom en regen, ik ben de adem
die ons verbindt. Ik ben de eeuweling.
En ik vraag niet zoveel.