Park Den Brandt
Uit de as herrezen
stak landhonger ooit de grond in brand, vandaag
blussen waternimfen de bliksem in zuchtige ogen.
de leeuwen op de bordestrap bezweren de kroniek
van het kasteel. vrede sluiert de bomen, ver weg
lijkt de stad. namen van geliefden groeien uit elkaar
in de beukenbast, die teder als op een borst, een hand
van wortels op een heuveltop legt, vóór de grond
de voeten lost. onder een ooievaarsblik houdt een baby
de jas van zijn pasgeboren moeder warm. een oude
treurbeuk, gevangen achter een schutting, ambieert
de breedte van het kasteel en wordt liefst met u
aangesproken. krijtwit kijkt een kloon van David
de andere kant op. een knaapje redt een rode bal
net voor die in de rietvijver verdwijnt. niet het spel
zal hij zich herinneren, maar de geur van gras en
het lonken van de landerij. een beukenkwartet
kruint als één man onder een hoed. het staande volk
sterft verticaal. spechtenholen zijn al verlaten als
de vleermuis nog een thuis vindt in een dode stam.
en gaan ze languit schuilen, dan nog leggen de bomen
hun aderen open voor kleine bewoners. een trap
leidt naar een beukengaanderij die de hemel draagt.
een vrouw legt de hand tegen de stam. en er is niets
dan de polyfone zang van merel, roodborst, koolmees
en overal nachtegalen. op deze beemd bracht Einaudi
de sterren in beweging. de dans duurt voort in de leegte
tussen protonen en elektronen. alleen het gras luistert
genoeg. alleen een windstil hart behoort deze hymne toe.
Dit gedicht kwam tot stand door een samenwerking met de Klimaatdichters.
home | klimaatdichters