Libanese ceders, te Boelaertpark
Jamaar, wij drinken baobabsap, toch?
Toen een vader en een zoon hier
hun laatste stappen lieten rijmen
hun hart openden, hebben wij
de adem ingehouden en gezwegen.
Wie nu nog langer zwijgt, wordt
medeplichtig en moge de boktor en
de klopkever en de bonte knaagkever.
Wij komen van ver. Lees Gilgamesj.
Wij stammen uit de tijd
dat we als sans papiers een warm
welkom kregen.
In ringen van hout archiveren we
alles. Lees ons, maar nu nog niet.
Lees: Zo verliep de tijd
die ons toegemeten was.
… het zijn de vogels die ons de lucht
in trokken het was de inkt die het verhaal
deed vlotten het waren de wegkijkers die het
bos omhakten het was onze geur die de
arme drommels naar onze kampen lokte
het was de muis die mijn woorden verdraaide
het was onze geschilferde ruwe huid
die in jouw bast de lijnen kerfde
het was de dode hoek die altijd
op de loer lag…
(Let niet op onze tweede étage,
die ligt er wat rommelig bij, sorry,
te veel tijd om op te ruimen.)
… het zijn de waaromvragen
die ons tot doodskisten zagen
het is de dood die in geruis
en sap en hartenklop
een laatste kuchconcert houdt
hoe stiller jij blijft hoe sneller
het gras ook jouw kinderen
vertrappelt en onder stopt.
(met een knipoog naar Charles Ducals ‘Slim liefdesliedje’)